- Bij de belastingaangifte van 2023 geldt een overgangsregeling voor de vermogensbelasting in box 3 op sparen en beleggen.
- Die regeling, waarbij nog steeds wordt gewerkt met fictieve rendementen, ligt echter juridisch onder vuur.
- De Hoge Raad beslist waarschijnlijk in augustus of de methode die wordt gebruikt voor box 3 voor de jaren 2023 tot en met 2026 houdbaar is.
- Lees ook: Extra pensioen uit erfenis of jaarlijkse schenkingen van pa en ma: wat levert meer op?
Miljoenen Nederlanders zijn momenteel bezig met de belastingaangifte voor 2023, of hebben die al ingediend. Voor de vermogensbelasting op sparen en beleggen in box 3 geldt daarbij een nieuwe regeling. De vraag is echter of die juridisch houdbaar is.
Bij de vermogensbelasting voor sparen en beleggen is momenteel sprake van een overbruggingsregeling voor de jaren 2023 tot en met 2026, totdat er in 2027 definitief een nieuwe heffing op vermogen moet komen. Het idee is om spaargeld en beleggingen vanaf 2027 zo veel mogelijk op basis van daadwerkelijk behaalde rendementen te belasten.
De overbruggingsregeling werkt anders. Die kijkt naar de daadwerkelijke hoeveelheid spaargeld en beleggingen die belastingplichtigen hebben. Maar er wordt vervolgens nog steeds gewerkt met zogenoemde ‘fictieve rendementen’ die aan het vermogen worden toegekend.
Vervolgens wordt over de berekende opbrengst uit sparen en beleggen belasting geheven. Dat gebeurt over het belastingjaar 2023 tegen een tarief van 32 procent en voor 2024 is het belastingtarief verhoogd naar 36 procent.
Box 3: hoog fictief rendement op beleggen
Er zijn officieel twee categorieën in box 3: sparen en ‘overige bezittingen’. Voor beide geldt een apart fictief rendement.
Voor het fictieve rendement op sparen is een redelijke oplossing gevonden door dit vrij nauw te laten aansluiten bij recente daadwerkelijke spaarrentes. Voor 2023 geldt bijvoorbeeld een fictief rendement van 0,92 procent voor sparen. Dit is gebaseerd op de ontwikkeling van gemiddelde spaarrentes in de eerste 11 maanden van afgelopen jaar.
Het probleem zit hem vooral bij het fictieve rendement op de overige beleggingen: dit is een mengelmoes van bijvoorbeeld beleggingen op de beurs zoals aandelen en obligaties, cryptobeleggingen, maar ook vastgoed dat in box 3 valt. Denk bij dit laatste aan een vakantiehuisje of een verhuurde woning.
De fiscus werkt hier met een fictief rendement waarbij een vrij willekeurige mix tussen aandelen, obligaties en vastgoed wordt verondersteld. Bij de fictieve verdeling van de overige beleggingen gaat de fiscus ervan uit dat 53 procent in vastgoed is belegd, 33 procent in aandelen en 14 procent in obligaties. Dit leidt tot een fictief rendement dat gebaseerd is op langjarige reeksen van deze beleggingscategorieën.
Voor het belastingjaar 2023 is daar een gemiddeld fictief rendement van 6,17 procent uitgerold en voor 2024 wordt dat naar verwachting 6,04 procent.
Overbruggingsregeling voor box 3 mogelijk geschrapt door Hoge Raad
De huidige overbruggingsregeling voor de vermogensbelasting op sparen en beleggen is juridisch echter discutabel, zo bleek afgelopen najaar uit een advies van de advocaat-generaal van de Hoge Raad.
Volgens het advies van de advocaat-generaal is met name het fictieve rendement op beleggingen discutabel. Belastingheffing naar een gemiddeld beleggingsrendement leidt volgens de advocaat-generaal altijd tot "discriminatie van de ondergemiddelden en privilegiëring van de bovengemiddelden".
De advocaat-generaal stelde dat de overgangsregeling voor box 3 wat betreft spaargeld waarschijnlijk realistischer is, maar daardoor "vergroot die wet waarschijnlijk juist de willekeur bij de bezitters van ander vermogen".
De overgangsregeling schendt daardoor volgens de advocaat-generaal "het discriminatieverbod en het eigendomsgrondrecht minstens evenzeer en even systemisch" als de oudere regeling voor de vermogensbelasting, waar de Hoge Raad al een streep door heeft gezet.
De Hoge Raad moet nu oordelen of de overbruggingsregeling houdbaar is. Als dat niet het geval is, heeft dat grote gevolgen voor de belastingaangifte van de jaren 2023 tot en met 2026. De staat moet dan een alternatief bedenken.
Aanvankelijk was de verwachting dat het oordeel van de Hoge Raad in maart zou komen, maar dit is inmiddels uitgesteld tot augustus, zo meldt Het Financieele Dagblad. Nog even afwachten dus.